Koude Oorlog, 1945 - 1990


Met de ondertekening van het NAVO-verdrag op 4 april 1949 nam Nederland definitief afscheid van de vooroorlogse neutraliteitspolitiek. Reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog stond vast dat deze de veiligheid van het land niet meer kon garanderen, dit kon alleen in samenwerking met bondgenoten.

Na de Duitse capitulatie in 1945 verslechterden in hoog tempo de verhoudingen tussen de westerse geallieerden en de Sovjet Unie. Onenigheid over het beleid ten aanzien van Duitsland leidde tot de tweedeling in West- en Oost-Duitsland, gescheiden door het IJzeren Gordijn en de Berlijnse Muur.

De Duits-Duitse grens
 

De Sovjet Unie steunde in Oost-Europese landen de communistische partijen die steeds meer macht verwierven. Deze landen werden al snel vazalstaten met een éénpartijsysteem onder de paraplu van de Sovjet Unie. In antwoord hierop besloten Frankrijk, Groot-Brittannie en de Benelux-landen in 1948 met het sluiten van het Pact van Brussel tot samenwerking op defensiegebied. Dit was de aanloop naar de oprichting van de NAVO in 1949. Lid werden de Verenigde Staten, Canada, de landen van het Pact van Brussel en enkele andere Europese landen. Toen West-Duitsland in 1955 tot dit verbond toetrad werd in reactie hierop door de Oost-Europese landen onder leiding van de Sovjet Unie, het Warschaupact opgericht. Een aantal crises in de verhoudingen tussen Oost en West volgden. De ernstigste was de Cuba-crisis in 1962 toen de Sovjet Unie raketten op Cuba stationeerde. Andere crises waren: Oost-Duitsland in 1953, Hongarije in 1956 en Tjecho-Slovakije in 1968.

De wederopbouw van de Koninklijke Landmacht.

Eind 1944, in het bevrijde Zuid-Nederland werd haast gemaakt met de wederopbouw van de Landmacht. Men moest een bijdrage leveren in de eindstrijd met de Duitsers en mede zorgen voor het herstel van orde en rust in Nederland zelf. Ook werden er voorbereidingen getroffen voor Nederlands-Indië voor het geval de Japanners verslagen waren.
De Japanse nederlaag vond een jaar eerder plaats dan verwacht en met het gelijktijdig uitbreken van de Indonesische vrijheidsstrijd kwamen de zaken in een stroomversnelling. De oorlog in Nederlands-Indië/Indonesie is een verhaal dat verder buiten het bestek van dit relaas valt. De consequenties voor de Landmacht waren echter hevig. De grootste inspanning werd in Azië verricht.

Ondertussen verslechterden de verhoudingen in Europa zich in hoog tempo. De Koude Oorlog was geboren. Met het grootste deel van de Landmacht in Nederlands-Indie was Nederland praktisch onverdedigd. Pas met het beëindigen van het Indonesisch conflict en het uitbreken van de Koreaanse oorlog in 1950, kreeg de militaire inspanning voor defensie in Europa een hogere prioriteit.
In de voorgaande jaren was er zowel op materieel als personeel een zware wissel getrokken. Er was een enorm tekort aan kader, kazernes en oefenterreinen terwijl materieel grotendeels ontbrak. Voor de Landmacht werd het Legerplan 1950 opgesteld dat voorzag in oprichting van een aantal parate, geoefende troepen. Over de precieze omvang van het leger bleef men vaag. De grote organisatorische problemen maakten realistische calculatie onmogelijk en het kabinet Drees weigerde het leger carte blanche te geven. Ondertussen speelden zich ook nog problemen af met de verdeelsleutel van het geld voor Landmacht, Marine en Luchtmacht.

155 mm houwitser, bijgenaamd Long Tom
 

Bij het uitbreken van de Koreaanse Oorlog stond het kabinet onder zware druk om de militaire inspanning drastisch op te voeren. Niet alleen het eigen parlement, ook de Verenigde Staten oefenden druk uit. De Amerikanen kwamen echter niet met lege handen en hielpen Nederland, zoals ook andere bondgenoten, via een bilateraal verdrag, het Mutual Defence Assistance Program (MDAP). Onder het MDAP kreeg de Landmacht vrijwel al haar materieel van de VS: tanks, artillerie, verbindingsmiddelen, geniemateriaal en munitie. Ook werd de organisatievorm van Amerikaanse eenheden overgenomen.


Uit de Tweede Wereldoorlog waren door de Nederlandse legerleiding enkele belangrijke lessen getrokken. De snelle nederlaag in mei 1940 leidde tot de conclusie dat het naoorlogse leger wezenlijk anders zou moeten zijn. De militairen die in 1940 de strijd aangingen waren deels te oud en grotendeels te weinig geoefend. Dit was de consequentie van het vooroorlogse dienstplichtsysteem. Hierin werden kleine lichtingen opgeroepen en slechts een korte periode geoefend. Om het leger op oorlogssterkte te brengen waren vele lichtingen reservisten nodig, van veelal oudere dienstplichtigen.
Dit ging veranderen met de nieuwe Dienstplichtwet van 1948. Deze voerde een algemene dienst- en oefenplicht in en maakte meer herhalingsoefeningen voor afgezwaaide dienstplichtigen mogelijk. Ook op het gebied van oefenen zelf  werden er drastische wijzigingen doorgevoerd. De duur van de eerste opkomst werd in 1951 tot 20 maanden verlengd en de opleidingstijd teruggebracht van twaalf naar acht maanden. Door al deze maatregelen kwamen er beduidend meer militairen die ook, in tegenstelling tot voor de Tweede Wereldoorlog, een paraat leger vormden. Om een geleidelijke in- en uitstroom van dienstplichtigen te garanderen werd door de KL het Amerikaanse fillersysteem ingevoerd. Hierin kwamen per twee maanden nieuwe dienstplichtigen op die de uitstromenden vervingen. De grote aantallen opgeroepenen leidden uiteindelijk tot een parate 1e en 4 e divisie en een mobilisabele 5e divisie. Eind jaren '50 schommelde de parate sterkte van de Landmacht rond de 87.000 man.

Dit alles vereiste grote inspanningen op het gebied van infrastructuur. Kazernes, munitiedepots, mobilisatiecomplexen en werkplaatsen moesten worden uitgebreid of nieuw worden gebouwd. Aanvankelijk “redde” men het met twee nieuwe zomerkampen bij Oirschot en Stroe, doch al snel werden deze voor permanente legering geschikt gemaakt. Dit was echter lang niet voldoende. Daarom werden in 1952 en 1953 vijf nieuwe kazernes opgeleverd te Steenwijkerwold, 't Harde, Nunspeet, Ermelo en Ossendrecht. Ieder hiervan geschikt voor de legering van 3000 tot 3200 man. Uiteindelijk was dit nog niet genoeg en volgde de bouw van een kazerne in Schaarsbergen. Ook werden moderne werkplaatsen voor Technische Dienst en Verbindingsdienst gebouwd in Milligen, Dongen, Soesterberg, Leusden en Utrecht.